woensdag 29 februari 2012

Home alone


Ik hoefde niet lang na te denken waarover ik deze week wilde schrijven. Leap-day, natuurlijk. Omdat er zoveel te zeggen valt over de Ierse traditie dat vrouwen op deze dag een man ten huwelijk mogen vragen en dat die man niet mag weigeren. Zwijmel, zwijmel, zwijmel. Witte sprookjesjurken, koets met paarden, het stralende middelpunt en ze leven-nog-lang-en-gelukkig wil bijna iedere vrouw meemaken. Maar ja, toen kwam er een kink in de kabel. Of eigenlijk een koevoet tussen een raamkozijn.
Het inbrekersgilde is weer actief in mijn wijk. Een poosje geleden gebeurde het al bij mijn buren aan de linkerkant. Dit keer was het aan de rechterkant prijs. Net als die vorige keer kon ik achteraf het vreemde geluid dat ik hoorde, plaatsen. Die eerste keer dacht ik dat de buren met zware halters aan het rollen waren in hun woonkamer. Deze keer dacht ik dat er een kat op het schuine dak van mijn werkkamer sprong. Ik was druk bezig en verder was het niet verontrustend. Tot ik een paar uur later nog vreemder gebons hoorde. Eerst keek ik aan de achterkant door het rolgordijn opzij te halen. De lamp van de bewegingsmelder was aan, dat was vreemd. Ik dacht erover om de buurman te bellen om te vragen of hij voor het bonzende geluid zorgde want ik durfde er niet zo goed zelf op af te stappen. Na een korte aarzeling besloot ik even uit de voordeur te kijken. En daar stond hij. De buurman, Marcel. Schoppend en bonzend probeerde hij zijn voordeur open te maken. In tussen had hij zijn mobiele telefoon tussen zijn oor en schouder geklemd. Maar goed dat ik niet geprobeerd had hem te bellen, dacht ik nog. Zodra hij mij zag was het gesprek met zijn ex snel beëindigd. Niet dóór mij maar omdat hij intussen had gehoord dat zijn kinderen gewoon daar waren en niet stiekem zijn voordeur op de knip hadden gedaan. Hij zei dat hij zijn deur niet open kreeg, een beetje overbodig want zoveel had ik vanuit mijn eigen deuropening al begrepen. Ik wilde niet de angsthaas uithangen maar logica gebood mij te zeggen dat er dan waarschijnlijk iemand binnen zat die niet door hem gestoord wilde worden. Een inbreker dus. Hij geloofde mij niet zo en bleef proberen of hij de deur kon forceren. Ik vond het aan de ene kant een beetje amusant maar aan de andere kant zou ik al lang de politie hebben gebeld. Al was het alleen al om mijzelf legaal (en veilig) weer mijn eigen huis in te helpen. Deze buurman niet. Hij kwam even bij mijn voordeur kijken hoe het ook alweer zat met de knippen, welke kant ze opdraaien. Ik zei hem dat die van mijn deur andersom zitten omdat er voor mij mensen met een klein kind hadden gewoond. Dat was in zijn huis ook, zei hij.
Intussen had ik het een beetje koud gekregen aan die voordeur dus was ik blij dat hij zei dat hij nog een keer achterom zou lopen, naar de achtertuin. “Ja, hoor, als ik je hoor gillen zal ik de politie wel bellen”, zei ik, voordat ik mijn voordeur weer sloot. Kort daarna belde hij aan mijn voordeur. Er was inderdaad ingebroken, het raam van de woonkamer stond open. Goh. Wel lullig. Terwijl we zo stonden te praten, ik snapte echt niet waarom hij niet meteen alsnog de politie ging bellen, kwam Herman aangelopen met zijn hondje Spencer. Ik zei tegen de buurman: “Kijk, daar komt Herman, de pitbull van de buurt, die moet je hebben”. Gelukkig vroeg Herman direct wat er aan de hand was, want ik was een beetje geschrokken dat ik hem openlijk zo noemde. De buurman niet, want die dacht vast dat het over het hondje ging, dat overigens in de verste verte niet op een pitbull lijkt. In ieder geval bleef Herman even paraat terwijl de buurman zijn huis nakeek. Toen hij weer beneden kwam en vertelde dat de dieven in ieder geval gevlogen waren, vroeg Herman stoïcijns of hij in alle kasten gekeken had. Hij stond zich zichtbaar te verkneukelen bij het idee dat hij een boef in zijn kraag kon vatten maar de kasten waren al leeggehaald en er zat niemand in.
Het werd nog drukker, ik zag een buurman van schuin aan de overkant met een schroefboormachine aan de slag om zijn raam vast te schroeven. Ik had het nog niet tegen Herman en Marcel gezegd, of de voordeur naast dat huis ging open en André kwam naar buiten. Hij bleek ook bezoek te hebben gehad van het rapalje. Bij hem hadden ze zware potten in de tuin verplaatst, op zoek naar een sleutel of iets dergelijks en met een koevoet hebben ze geprobeerd zijn schuifpui open te breken. Zonder succes maar wel met schade. Ik vertelde dat ik tegen middernacht nog zou worden opgehaald voor een mini surprise-party en vroeg of zij een oogje in het zeil konden houden. Herman zei geruststellend dat ik altijd mag bellen, “dat weet je, geen probleem”. Hartstikke lief maar hoe kan ik bellen als ik niet thuis ben? Toen ik weer naar binnen ging en de voordeur had gesloten bedacht ik dat “ze”, de inbrekers, misschien wel gevlucht waren via het dak, en zich nu schuil hielden op mijn zolderverdieping. Gatsie. Ik besloot mijn andere stoere rots-in-de-branding, Willem, te vragen om even op de zolder te kijken, voor we naar de party van ons kind gingen. Gelukkig zat er niemand verstopt. Dat was van de week. Nu ben ik alweer twee dagen home-alone en heb bedacht hoe ik nog meer booby-traps in mijn huis kan maken of hoe ik inbrekers kan overtuigen dat er hier echt niets te halen valt. Misschien moet ik simpelweg een foto van al die stoere mannen op mijn voordeur plakken met de tekst eronder ‘wij waken over deze vrouw’? Dat is toch bijna net zo’n romantisch idee als leap-day. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten