Ik hoefde niet lang na te denken
waarover ik deze week wilde schrijven. Leap-day, natuurlijk. Omdat er zoveel te
zeggen valt over de Ierse traditie dat vrouwen op deze dag een man ten huwelijk
mogen vragen en dat die man niet mag weigeren. Zwijmel, zwijmel, zwijmel. Witte
sprookjesjurken, koets met paarden, het stralende middelpunt en ze
leven-nog-lang-en-gelukkig wil bijna iedere vrouw meemaken. Maar ja, toen kwam
er een kink in de kabel. Of eigenlijk een koevoet tussen een raamkozijn.
Het inbrekersgilde is weer actief
in mijn wijk. Een poosje geleden gebeurde het al bij mijn buren aan de
linkerkant. Dit keer was het aan de rechterkant prijs. Net als die vorige keer
kon ik achteraf het vreemde geluid dat ik hoorde, plaatsen. Die eerste keer
dacht ik dat de buren met zware halters aan het rollen waren in hun woonkamer.
Deze keer dacht ik dat er een kat op het schuine dak van mijn werkkamer sprong.
Ik was druk bezig en verder was het niet verontrustend. Tot ik een paar uur
later nog vreemder gebons hoorde. Eerst keek ik aan de achterkant door het
rolgordijn opzij te halen. De lamp van de bewegingsmelder was aan, dat was
vreemd. Ik dacht erover om de buurman te bellen om te vragen of hij voor het
bonzende geluid zorgde want ik durfde er niet zo goed zelf op af te stappen. Na
een korte aarzeling besloot ik even uit de voordeur te kijken. En daar stond
hij. De buurman, Marcel. Schoppend en bonzend probeerde hij zijn voordeur open
te maken. In tussen had hij zijn mobiele telefoon tussen zijn oor en schouder
geklemd. Maar goed dat ik niet geprobeerd had hem te bellen, dacht ik nog.
Zodra hij mij zag was het gesprek met zijn ex snel beëindigd. Niet dóór mij
maar omdat hij intussen had gehoord dat zijn kinderen gewoon daar waren en niet
stiekem zijn voordeur op de knip hadden gedaan. Hij zei dat hij zijn deur niet
open kreeg, een beetje overbodig want zoveel had ik vanuit mijn eigen
deuropening al begrepen. Ik wilde niet de angsthaas uithangen maar logica
gebood mij te zeggen dat er dan waarschijnlijk iemand binnen zat die niet door
hem gestoord wilde worden. Een inbreker dus. Hij geloofde mij niet zo en bleef
proberen of hij de deur kon forceren. Ik vond het aan de ene kant een
beetje amusant maar aan de andere kant zou ik al lang de politie hebben gebeld.
Al was het alleen al om mijzelf legaal (en veilig) weer mijn eigen huis in te
helpen. Deze buurman niet. Hij kwam even bij mijn voordeur kijken hoe het ook
alweer zat met de knippen, welke kant ze opdraaien. Ik zei hem dat die van mijn
deur andersom zitten omdat er voor mij mensen met een klein kind hadden
gewoond. Dat was in zijn huis ook, zei hij.
Intussen had ik het een beetje
koud gekregen aan die voordeur dus was ik blij dat hij zei dat hij nog een keer
achterom zou lopen, naar de achtertuin. “Ja, hoor, als ik je hoor gillen zal ik
de politie wel bellen”, zei ik, voordat ik mijn voordeur weer sloot. Kort
daarna belde hij aan mijn voordeur. Er was inderdaad ingebroken, het raam van
de woonkamer stond open. Goh. Wel lullig. Terwijl we zo stonden te praten, ik
snapte echt niet waarom hij niet meteen alsnog de politie ging bellen, kwam
Herman aangelopen met zijn hondje Spencer. Ik zei tegen de buurman: “Kijk, daar
komt Herman, de pitbull van de buurt, die moet je hebben”. Gelukkig vroeg
Herman direct wat er aan de hand was, want ik was een beetje geschrokken dat ik
hem openlijk zo noemde. De buurman niet, want die dacht vast dat het over het
hondje ging, dat overigens in de verste verte niet op een pitbull lijkt. In
ieder geval bleef Herman even paraat terwijl de buurman zijn huis nakeek. Toen
hij weer beneden kwam en vertelde dat de dieven in ieder geval gevlogen waren,
vroeg Herman stoïcijns of hij in alle kasten gekeken had. Hij stond zich
zichtbaar te verkneukelen bij het idee dat hij een boef in zijn kraag kon
vatten maar de kasten waren al leeggehaald en er zat niemand in.
Het werd nog drukker, ik zag een
buurman van schuin aan de overkant met een schroefboormachine aan de slag om
zijn raam vast te schroeven. Ik had het nog niet tegen Herman en Marcel gezegd,
of de voordeur naast dat huis ging open en André kwam naar buiten. Hij bleek
ook bezoek te hebben gehad van het rapalje. Bij hem hadden ze zware potten in
de tuin verplaatst, op zoek naar een sleutel of iets dergelijks en met een
koevoet hebben ze geprobeerd zijn schuifpui open te breken. Zonder succes maar
wel met schade. Ik vertelde dat ik tegen middernacht nog zou worden opgehaald
voor een mini surprise-party en vroeg of zij een oogje in het zeil konden
houden. Herman zei geruststellend dat ik altijd mag bellen, “dat weet je, geen
probleem”. Hartstikke lief maar hoe kan ik bellen als ik niet thuis ben? Toen
ik weer naar binnen ging en de voordeur had gesloten bedacht ik dat “ze”, de
inbrekers, misschien wel gevlucht waren via het dak, en zich nu schuil hielden
op mijn zolderverdieping. Gatsie. Ik besloot mijn andere stoere
rots-in-de-branding, Willem, te vragen om even op de zolder te kijken, voor we
naar de party van ons kind gingen. Gelukkig zat er niemand verstopt. Dat was
van de week. Nu ben ik alweer twee dagen home-alone en heb bedacht hoe ik nog
meer booby-traps in mijn huis kan maken of hoe ik inbrekers kan overtuigen dat
er hier echt niets te halen valt. Misschien moet ik simpelweg een foto van al
die stoere mannen op mijn voordeur plakken met de tekst eronder ‘wij waken over
deze vrouw’? Dat is toch bijna net zo’n romantisch idee als leap-day.