Vorige week waren we bezig met het
maken van een fotocollage voor mijn jarige moeder. Natuurlijk ontbrak in de
collectie foto’s die we daarvoor hadden uitgezocht niet een foto van haar met
een baby kleinkind op de arm. Gek genoeg kan ik van zo’n foto dan niet
vertellen welk van mijn vier kinderen die baby is, als ik het niet in het fotoboek
van het betreffende kind geplakt zie. In de eerste weken leken ze in hun
gezichtjes namelijk als vier druppels water op elkaar. Ze zouden best voor een
vierling door kunnen gaan in die tijd maar gemiddeld zit er twee jaar tussen
elk kind.
Ze ontwikkelden zich al snel tot
de bijzondere individuen die ze nog steeds zijn maar soms denk ik nog wel eens
aan de privélessen genetica die ik door hen heb geleerd. Tijdens de
zwangerschap van de eerste werd duidelijk dat ik rhesus antagonisme heb. Mijn
bloed met bloedgroep A-negatief, maakt antistoffen tegen het bloed van de baby,
als dat wel een rhesusfactor bevat. Omdat de vader heterozygoot voor het
D-antigeen is hadden we 50% kans op een
baby met rhesus negatief. Na de geboorte van de eerste, die inderdaad
bloed met een rhesusfactor had werd ik ingeënt met anti-D immunoglobuline
dat een volgende baby zou hebben moeten beschermen. Tijdens de tweede
zwangerschap werd mijn bloed regelmatig gecontroleerd door middel van een ADCC
test die zou moeten voorspellen in hoeverre mijn antistoffen het bloed van de
baby aanvielen. Ook werden er vruchtwaterpuncties genomen en deze baby moest
met 38 weken zwangerschap geboren worden. Zij is twee weken in het ziekenhuis
met een blauwe lamp bestraald om het teveel aan bilirubine te helpen afbreken. Bij
het derde en vierde kind waren de uitslagen van de ADCC testen achteraf gezien
vals positief en ook de vruchtwaterpuncties, want die beide meisjes zijn rhesus
negatief.
Het controlebeleid van de
verloskundigen heeft in mijn geval dus tot onnodige stress tijdens de
zwangerschappen geleid maar het is goed dat het gedaan is omdat een baby in het
ergste geval aan bloedarmoede in de baarmoeder kan overlijden.
Zoals we op school leren over
genetica en kruistabellen, met als grondslag wat de monnik Mendel heeft ontdekt,
is ook erfelijkheid een kwestie van kans. Mijn persoonlijke mini-master klasje
over de overerfelijkheid van bloed was veel minder leuk dan de ontdekkingen die
ik later deed. Al snel werd namelijk duidelijk dat op geslacht na, veel
zichtbare eigenschappen precies twee-aan-twee, dus aan 50% van mijn koters zijn doorgegeven. Kind
1 en kind 3 hebben hetzelfde temperament. Maar ook kind 2 en kind 4 lijken in
temperament het meest op elkaar. Kind 1 en kind 4 delen hetzelfde model van
handen met lange, slanke vingers. Kind 2 en kind 3 hebben in verhouding kleine
handjes.
Voordat ze groot genoeg waren om
zonder mijn toeziend oog te douchen stonden ze nog weleens met zijn vieren in
hun blootje voor mij. Frappant vind ik het dat zelfs de modellen van hun billen
per twee zijn uitgedeeld. De eigenschappen die ik in hen zie en in mezelf
herken verrassen mij nog steeds. In deze tijd zijn het vooral karaktereigenschappen
die getoond worden want nu is dat
gezamenlijk bloot staan natuurlijk al lang voorbij. De variatie is enorm en ik heb
gemerkt dat niet alles per twee gaat. Soms zijn mijn genen dominant en soms die
van hun vader. Een andere keer zie ik eerder iets van een van hun grootouders
of van mijn zus of broer bijvoorbeeld.
Alle vier lezen ze graag, net als
ik, de een na jongste zelfs het meeste van ons allemaal. Reislust kan ik bij
twee van hen het sterkst bespeuren maar ook het gematigdere reizen van de
anderen herken ik wel in mijzelf op z’n tijd.
Nu zijn gedragskenmerken niet perse
een genotype omdat de opvoeding daar veel aan bijdraagt. Van kleins af aan zijn
ze voorgelezen of verzon ik een verhaaltje voor ze voor het slapen gaan. Zelf
verzonnen verhaaltjes werden vaak ademloos aangehoord. Soms ging mijn fantasie
behoorlijk op de loop en vertelde ik ze dat hun opa een zigeunerkoning was. Het
uiterlijk had hij in ieder geval. Hun oma van hun vader’s kant was eens een
prinses uit een ver land. Ze wisten niet zeker of ze het allemaal moesten
geloven tot we met ze naar het Land-van-Ooit gingen. Daar werd ik aangesproken
door een als prinses verklede dame die met veel bombarie uitriep dat ze mij
herkende, ondanks mijn zonnebril. Ik was volgens haar een prinses in-cognito en
zij vroeg mij met veel decorum op het podium te komen. Heerlijk was het om te
zien dat de mondjes van de kinderen niet verder open konden omdat ze zojuist
ontdekt hadden dat mijn verhaaltjes waarheid waren.
Ook in mijn werk vertel ik soms
een verhaaltje, hoewel mijn fantasie daar meestal ingeperkt blijft tot wat ik
van Indianen heb gelezen. Heel soms leidt dat tot een aha-moment waar diegene kracht
uit kan putten. Dat is bijna net zo leuk als die ademloos luisterende
kindertjes om mij heen.
leuk! :)
BeantwoordenVerwijderen