woensdag 15 februari 2012

Hoog, hoger, hoogst


In psychologisch onderzoek bestaan de proefpersonen vaak uit studenten psychologie. Om de gevonden resultaten van zulk onderzoek te kunnen generaliseren naar de hele bevolking wordt statistiek gebruikt; berekeningen van de kans dat wat je gevonden hebt in een experiment al dan niet op toeval berust. In mijn bachelorproject, waarover ik vanwege het vinden van onbevooroordeelde proefpersonen nog steeds niets inhoudelijks mag vertellen, helaas, zijn de inclusiecriteria geen geheim. De proefpersonen moeten gevonden worden in de leeftijd 18-50 jaar en zij moeten middelbaar tot hoger onderwijs hebben genoten.
Overduidelijk is kansberekening voor mij nog steeds te abstract want ik ging bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) opzoeken hoeveel mensen in ons land hoger opgeleid zijn. Deze cijfers komen ook weer uit een steekproef, hoe kan het ook anders. In dit geval is dat de Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS, die onder 1% van de bevolking tussen 15-65 jaar is uitgevoerd.
In ieder geval heeft 26% van de Nederlandse bevolking een hbo- of wo-diploma op zak. Schiet mij maar lek als het anders is maar ik kom dan tot de conclusie dat significante resultaten in mijn bachelorproject op z’n best te generaliseren zijn naar een kwart van de totale bevolking. Het CBS meldt ook nog dat het hoger opgeleid zijn pas zichtbaar is bij de leeftijdsgroep vanaf 25 jaar. Logisch, want hoger onderwijs kun je pas volgen na voldoende voortgezet onderwijs en daarna neemt het nog een aantal jaren in beslag voor je die hogere opleiding hebt afgerond.
Bij onderzoek naar bijvoorbeeld prevalentie van psychische stoornissen bestaat de steekproef vaak uit mensen die in behandeling zijn hiervoor, wat een klinische steekproef wordt genoemd. Zo ontstaan bijvoorbeeld cijfers als dat een op de acht mensen depressief is. Hoewel de resultaten uit zulke steekproeven gevoelsmatig nog minder generaliseerbaar lijken naar de gehele bevolking kan je er niet omheen dat juist het niet goed functionerende brein veel kennis en inzicht heeft opgeleverd. Belangrijke inzichten over persoonlijkheid, zoals de uit den treuren genoemde Phineas Gage en taal bijvoorbeeld door Broca en Wernicke, zijn ontstaan door personen met niet-aangeboren hersenletsel. Waren wij in het eerste vak, Inleiding in de Psychologie, nog zichtbaar ontdaan door het verhaal van Phineas, in het derde jaar is hij al zo vaak voorbij gekomen dat het alleen nog een zucht van ‘daar heb je hem weer’ oplevert. Voor de niet psychologiestudenten zou ik zeggen, google hem maar eens of wees in ieder geval zeer voorzichtig met vuurwerk.
Broca is vooral bekend geworden door het naar hem vernoemde gebied van Broca in de hersenen dat geassocieerd is met de motorische kant van spraak. Iets meer naar de achterkant van het hoofd vinden we het gebied van Wernicke, collega en tijdgenoot van Broca, dat de sensorische kant van spraak vertegenwoordigt. Een stoornis in het gebied van Broca leidt tot onsamenhangende spraak en in het gebied van Wernicke leidt het tot het tegenovergestelde: wel vloeiend spreken maar zonder betekenis.
Tegenwoordig is het mogelijk om met behulp van apparatuur hersenfuncties van gedrag te onderzoeken. Een van de eerste methoden die nog steeds wordt gebruikt is de reactietijdenmeting. Als je iemand een test afneemt kun je aan de reactietijd zien of wat je test als moeilijk wordt ervaren of beter gezegd dat dit een bepaalde bewerkingstijd vraagt. Daaruit kunnen dan weer conclusies worden getrokken over geheugen en hoe we blijkbaar geprogrammeerd zijn. Voor wie het leuk vindt om zelf wat van dat soort testjes te doen is er een website van de universiteit van Twente: http://zap.gw.utwente.nl/ Je kunt er te weten komen hoe bevattelijk je bent voor het Stroop-effect en nog veel meer met heldere uitleg wat elke test meet. Het geeft je veel meer inzicht over jezelf dan een saaie IQ-test.
Met reactietijden heb je nog geen inzicht waar die bewerking in de hersenen plaats heeft maar daar heb je weer andere apparatuur voor. Voor de lokalisatie van hersenactiviteit wordt vaak een Elektro-encefalogram (EEG) gebruikt. Hierbij worden elektroden op de schedel geplakt waarmee mooie grafieken worden geproduceerd van de elektrische stroompjes in de hersenen. Het is in vergelijking met een MRI-scanner een relatief goedkope methode, op FSW zijn er dan ook een aantal labs mee uitgerust. Daarnaast heb je bij MRI dat niet iedereen daar graag in gaat, door claustrofobie, of mag, door ijzerhoudende voorwerpen in het lichaam (beugels en schroeven). Een nadeel van EEG is dat het vooral voor de buitenste kant van de hersenen nauwkeurig weergeeft wat er gebeurt en minder voor dieper gelegen gebieden. De natuurlijke stroompjes in de hersenen, die van een vrij laag voltage zijn, worden potentialen genoemd. Door een aantal metingen van eenzelfde elektrode te nemen en het resultaat te middelen kun je waarnemen wat er bij bepaalde gebeurtenissen optreedt, dit geeft een zogenaamd Event-related potential (ERP). Als je proefpersonen bijvoorbeeld in een reeks auditieve stimuli ineens een afwijkend geluid presenteert wordt dat zichtbaar als wat een Mismatch negativity (MMN) ERP wordt genoemd. Dit schijnt zelfs onder narcose op te treden en ook al bij baby’s die nog in de moederschoot verblijven.
Al met al zijn we met de hedendaagse technieken behoorlijk in staat om theoretische modellen te testen en meer te leren. Ik zie het grote plaatje nog niet zo gedetailleerd als ik zou willen maar ik voel aan mijn water dat ik daar veel kan ontdekken. Ik begon aan de opleiding met een idee dat als ik precies zou leren welke hersengebieden bij angst betrokken zijn, ik een expert zou worden op dat gebied. Nu weet ik dat er veel meer bij komt kijken dan topografie van het brein en neurotransmitters. Soms zou ik wel terug willen naar de tijd dat ik dit nog niet wist, toen had ik nog zeeën van tijd. Ik had toen voornamelijk als uitgangspunt wat ik in een NLP-opleiding had geleerd: modelleren van succesvol gedrag. Simpel gesteld een voorbeeld nemen aan hoe een ander doet wat hem succes oplevert en dit zelf ook doen. Hoewel dit in coaching een heel handige tool kan zijn om vooruit te komen kon ik het niet daarbij laten. Misschien omdat mijn helden meer nog dan hoog opgeleid, genieën zijn die het grote geheel kunnen zien. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten