In psychologisch onderzoek bestaan
de proefpersonen vaak uit studenten psychologie. Om de gevonden resultaten van
zulk onderzoek te kunnen generaliseren naar de hele bevolking wordt statistiek
gebruikt; berekeningen van de kans dat wat je gevonden hebt in een experiment al
dan niet op toeval berust. In mijn bachelorproject, waarover ik vanwege het
vinden van onbevooroordeelde proefpersonen nog steeds niets inhoudelijks mag
vertellen, helaas, zijn de inclusiecriteria geen geheim. De proefpersonen
moeten gevonden worden in de leeftijd 18-50 jaar en zij moeten middelbaar tot
hoger onderwijs hebben genoten.
Overduidelijk is kansberekening voor
mij nog steeds te abstract want ik ging bij het Centraal Bureau voor de
Statistiek (CBS) opzoeken hoeveel mensen in ons land hoger opgeleid zijn. Deze cijfers
komen ook weer uit een steekproef, hoe kan het ook anders. In dit geval is dat de
Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS, die onder 1% van de bevolking
tussen 15-65 jaar is uitgevoerd.
In ieder geval heeft 26% van de
Nederlandse bevolking een hbo- of wo-diploma op zak. Schiet mij maar lek als
het anders is maar ik kom dan tot de conclusie dat significante resultaten in
mijn bachelorproject op z’n best te generaliseren zijn naar een kwart van de totale
bevolking. Het CBS meldt ook nog dat het hoger opgeleid zijn pas zichtbaar is
bij de leeftijdsgroep vanaf 25 jaar. Logisch, want hoger onderwijs kun je pas
volgen na voldoende voortgezet onderwijs en daarna neemt het nog een aantal
jaren in beslag voor je die hogere opleiding hebt afgerond.
Bij onderzoek naar bijvoorbeeld
prevalentie van psychische stoornissen bestaat de steekproef vaak uit mensen
die in behandeling zijn hiervoor, wat een klinische steekproef wordt genoemd. Zo
ontstaan bijvoorbeeld cijfers als dat een op de acht mensen depressief is. Hoewel
de resultaten uit zulke steekproeven gevoelsmatig nog minder generaliseerbaar
lijken naar de gehele bevolking kan je er niet omheen dat juist het niet goed
functionerende brein veel kennis en inzicht heeft opgeleverd. Belangrijke
inzichten over persoonlijkheid, zoals de uit den treuren genoemde Phineas Gage
en taal bijvoorbeeld door Broca en Wernicke, zijn ontstaan door personen met niet-aangeboren
hersenletsel. Waren wij in het eerste vak, Inleiding in de Psychologie, nog
zichtbaar ontdaan door het verhaal van Phineas, in het derde jaar is hij al zo vaak
voorbij gekomen dat het alleen nog een zucht van ‘daar heb je hem weer’
oplevert. Voor de niet psychologiestudenten zou ik zeggen, google hem maar eens
of wees in ieder geval zeer voorzichtig met vuurwerk.
Broca is vooral bekend geworden
door het naar hem vernoemde gebied van Broca in de hersenen dat geassocieerd is
met de motorische kant van spraak. Iets meer naar de achterkant van het hoofd
vinden we het gebied van Wernicke, collega en tijdgenoot van Broca, dat de
sensorische kant van spraak vertegenwoordigt. Een stoornis in het gebied van
Broca leidt tot onsamenhangende spraak en in het gebied van Wernicke leidt het
tot het tegenovergestelde: wel vloeiend spreken maar zonder betekenis.
Tegenwoordig is het mogelijk om
met behulp van apparatuur hersenfuncties van gedrag te onderzoeken. Een van de
eerste methoden die nog steeds wordt gebruikt is de reactietijdenmeting. Als je
iemand een test afneemt kun je aan de reactietijd zien of wat je test als
moeilijk wordt ervaren of beter gezegd dat dit een bepaalde bewerkingstijd
vraagt. Daaruit kunnen dan weer conclusies worden getrokken over geheugen en
hoe we blijkbaar geprogrammeerd zijn. Voor wie het leuk vindt om zelf wat van
dat soort testjes te doen is er een website van de universiteit van Twente: http://zap.gw.utwente.nl/ Je kunt er te
weten komen hoe bevattelijk je bent voor het Stroop-effect en nog veel meer met
heldere uitleg wat elke test meet. Het geeft je veel meer inzicht over jezelf
dan een saaie IQ-test.
Met reactietijden heb je nog geen
inzicht waar die bewerking in de hersenen plaats heeft maar daar heb je weer
andere apparatuur voor. Voor de lokalisatie van hersenactiviteit wordt vaak een
Elektro-encefalogram (EEG) gebruikt. Hierbij worden elektroden op de schedel
geplakt waarmee mooie grafieken worden geproduceerd van de elektrische stroompjes
in de hersenen. Het is in vergelijking met een MRI-scanner een relatief
goedkope methode, op FSW zijn er dan ook een aantal labs mee uitgerust.
Daarnaast heb je bij MRI dat niet iedereen daar graag in gaat, door claustrofobie,
of mag, door ijzerhoudende voorwerpen in het lichaam (beugels en schroeven).
Een nadeel van EEG is dat het vooral voor de buitenste kant van de hersenen nauwkeurig
weergeeft wat er gebeurt en minder voor dieper gelegen gebieden. De natuurlijke
stroompjes in de hersenen, die van een vrij laag voltage zijn, worden
potentialen genoemd. Door een aantal metingen van eenzelfde elektrode te nemen
en het resultaat te middelen kun je waarnemen wat er bij bepaalde
gebeurtenissen optreedt, dit geeft een zogenaamd Event-related potential (ERP).
Als je proefpersonen bijvoorbeeld in een reeks auditieve stimuli ineens een afwijkend
geluid presenteert wordt dat zichtbaar als wat een Mismatch negativity (MMN) ERP
wordt genoemd. Dit schijnt zelfs onder narcose op te treden en ook al bij baby’s
die nog in de moederschoot verblijven.
Al met al zijn we met de
hedendaagse technieken behoorlijk in staat om theoretische modellen te testen
en meer te leren. Ik zie het grote plaatje nog niet zo gedetailleerd als ik zou
willen maar ik voel aan mijn water dat ik daar veel kan ontdekken. Ik begon aan
de opleiding met een idee dat als ik precies zou leren welke hersengebieden bij
angst betrokken zijn, ik een expert zou worden op dat gebied. Nu weet ik dat er
veel meer bij komt kijken dan topografie van het brein en neurotransmitters.
Soms zou ik wel terug willen naar de tijd dat ik dit nog niet wist, toen had ik
nog zeeën van tijd. Ik had toen voornamelijk als uitgangspunt wat ik in een
NLP-opleiding had geleerd: modelleren van succesvol gedrag. Simpel gesteld een
voorbeeld nemen aan hoe een ander doet wat hem succes oplevert en dit zelf ook
doen. Hoewel dit in coaching een heel handige tool kan zijn om vooruit te komen
kon ik het niet daarbij laten. Misschien omdat mijn helden meer nog dan hoog
opgeleid, genieën zijn die het grote geheel kunnen zien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten